Het zijn de memoires van een bankier die zich voorneemt zijn ervaringen op te schrijven alsof hij het aan zijn kinderen en kleinkinderen vertelt. Hij slaagt er wonderwel in, ik lees het bijna in één adem uit. ‘Familieoverleveringen en in groter verband volksoverleveringen die mondeling van generatie op generatie worden overgebracht, zijn vaak belangrijk als aanvullend materiaal om de historie van een land te leren kennen.’, schrijft de bankier. Hij heet Margono Djojohadikusumo en is de oprichter van de eerste nationale bank van de Republik Indonesia. Geboren op Java in 1894, schrijft hij in het Nederlands. In de inleiding excuseert hij zich daarvoor, zijn kleinkinderen kunnen dat niet volgen. Maar het is de taal waarin hij zich het meeste thuis voelt.
Herinneringen uit drie tijdperken staat wat mij betreft symbool voor de ervaringen van Indonesiërs uit de lage adel, de mensen die een grote rol spelen in de opkomende nationalistische beweging. Met als meest prominente vertegenwoordiger natuurlijk Soekarno. Het gezin Djojohadikusumo woont in Banjumas, op Midden Java. Vanwege zijn afkomst mag de kleine Margono daar naar de ELS, de Europese lagere school. Het hoofd van de school heeft weinig op met de Javaanse leerlingen. ‘Vuile en vieze inlander’, krijgen zijn twee oudere broers die bij de man in de klas zitten regelmatig te horen, ‘jullie horen in de kampong bij je soortgenoten.’ Margono heeft geluk, zijn onderwijzer, meneer Huge, is de vriendelijkheid zelf. Toch is hij onzeker. Leren gaat prima, maar ‘ik had altijd het gevoel dat iedereen naar mij keek omdat ik al uit mijn jasje gegroeid was, en soms was het te wijd omdat het een afgedragen jas was van een van mijn oudere broers. Niemand loopt graag te koop met zijn armoede.’
In 1907, hij is 13 jaar, gaat Margono naar Magelang, naar de OSVIA, de Opleidingsschol voor Inlandse Ambtenaren. Hij maakt er een jaar later de oprichting mee van ‘Boedi Oetomo’, de vereniging die als eerste streeft naar meer zelfstandigheid voor de Indonesiërs. ‘Ik was nog een snotaap’, schrijft Margono, maar ‘onbewust voelde ik aan dat er iets belangrijks op komst was.’ Zes jaar later begint hij aan wat een carrière zal worden bij het zogenaamde Volkscredietwezen. Die instelling is opgericht in 1912 en omvat een netwerk van duizenden kleine banken voor ‘inlanders’. Margono’s ervaringen uit de kinderjaren komen daar van pas. Vader Djojohadikusumo wordt als lage ambtenaar fatsoenlijk betaald, maar hij en zijn vrouw ontvangen elk familielid met open armen. ‘Hoewel het voor die tijd heel normaal was dat een Javaans gezin erg rekbaar was voor behoeftige familieleden, was dat van mijn ouders buiten de gewone proporties.’ Zijn vader steekt zich in de schulden om het gezin ‘boven water te houden’ en zo leert Margono al jong het principe: ‘consumptieleningen worden nooit kleiner, altijd groter’.
Het boek wisselt trefzeker af tussen heel persoonlijke herinneringen en de algemene geschiedenis. Mooi is de observatie van Margono over zijn twee reizen naar Nederland. De eerste keer is in 1937, als hij tijdelijk komt te werken op het ministerie van Koloniën in Den Haag. De reis gaat per schip, het hele gezin gaat mee. ‘Het was een luxe reis, waarvan ik nooit had durven dromen. Maar wat was ik toen? In mijn paspoort werd als nationaliteit vermeld: Nederlands onderdaan. Een Nederlander was ik niet, ook niet “Inlander”, want “Inland” als landstreek bestond niet en had ook nooit bestaan.’ Margono stapt dan over naar 1949, als hij met het vliegtuig naar Nederland gaat voor de RTC, de Ronde Tafelconferentie die zal leiden tot de soevereiniteitsoverdracht. ‘Ik had toen een paspoort van de Republik Indonesia, op slecht papier gedrukt en een beetje onooglijk. Maar ik had een nationaliteit als Indonesiër. De sensatie was vooral toen ik in Schiphol uit het vliegtuig stapte in mijn oud Europees costuum, dat ik nog bewaard had van 1937, een beetje vaalgroen al en zeker al lang uit de mode, maar niettemin met een zalig gevoel van geestelijke bevrijding.’
Herinneringen uit drie tijdperken verwijst naar de koloniale tijd, de Japanse bezetting en de beginjaren van het onafhankelijke Indonesië. Het is opgedragen aan twee zonen van Margono: Subianto en Sujono. Zij sneuvelen beiden begin 1946 bij Tangerang, in een gevecht met Japanners die hun wapens niet aan de Indonesiërs willen overdragen. Zus Sukartini is op dat moment in Den Haag – zij heeft noodgedwongen de hele wereldoorlog in Nederland doorgebracht. ‘Hongerwinter’ heet het eerste hoofdstuk van haar memoires. Als ze hoort van de dood van haar broers, wil ze zo snel als kan naar Indonesië. Dat heeft op dat moment nog heel wat voeten in aarde, zelfs luitenant-gouverneur-generaal Van Mook komt er aan te pas. Daarover een andere keer, want Sukartini leeft nog en ik hoop dat ik haar komende zomer kan spreken.
ik kom terug op wat ik eerder schreef: ik heb destijds dat boek zelf in bezit gehad! Later, toen mijn boekenkast 'over vloeide', heb ik het grootste deel van mijn boeken - en dat was veel! en dat over Indonesie ging - mee kunnen geven aan Fanny Habibie, ambassadeur Indon. in Nederland met wie ik bevriend was - om aan een universitaire bibliotheek in Bandung of Jakarta te schenken. Ik hoop dat die boeken daar nuttig zijn geweest - en nog zijn..
Het boek is nergens te vinden, of Nederlandse of Engelse editie.
Ontroerend.
Het boek van M.Dj.'s hand heb ik destijds gelezen, toen het uitkwam. Maar ik wil het zeker nog eens lezen!
Het beschrijft het gevoel en de pijn van als volk, als soort mens altijd, ieder moment maatschappelijk neergedrukt te worden, en ook de evenzeer 'eeuwige' reactie daartegen..: dit mag en kan niet!!daar hebben jullie geen recht toe! we zijn gelijkwaardig en hebben recht op een gelijkwaardige behandeling'!