‘De hoofdleider Sipatai is een uitgeslapen kerel. Wanneer hij in een kampong komt overnachten weet hij door zeer royaal optreden de sympathie der bevolking te wekken. Hij terroriseert nooit persoonlijk, maar laat zulks doen.’ Aldus Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië. De Indische Courant schrijft niet veel later: ‘Onze boef werkte op de verbeelding in zoodanige mate dat hij haast een legendarische figuur is geworden.’ Het is januari 1927 en de regio West-Sumatra is in rep en roer.
Het begint in november 1926 op Java. Leden van de PKI, de communistische partij van Indonesië, menen dat de tijd rijp is voor een volksopstand. Niet iedereen kan zich daarin vinden. Tan Malaka, Indonesisch communist van het eerste uur, waarschuwt: acties op dit moment zullen de ondergang betekenen van de beweging. Hij krijgt gelijk. Kleine groepjes gewapende opstandelingen doen tevergeefs aanvallen op spoorwegen, een gevangenis, een politie-kazerne, een telefooncentrale. Het koloniale gezag is via spionnen op de hoogte, het kost weinig moeite om de rebellen te overmeesteren. In de weken die volgen worden op Java duizenden Indonesiërs gearresteerd, verdacht van sympathie voor het communisme. Op Nieuw-Guinea wordt het interneringskamp Boven Digoel voor hen gereed gemaakt.
Communisten in West-Sumatra houden vast aan hun plan: in de vroege morgen van 1 januari 1927 trekt een gewapende groep van een paar honderd man op naar de mijnstad Sawahloento. De aanval wordt afgeslagen, er vallen tientallen doden. Ook een officier van het Koninklijke Nederlands-Indisch Leger, het KNIL, de 1ste luitenant Simons, laat het leven. Dat komt niet vaak voor. De grootvader van Hans Goedkoop heeft in 1927 dezelfde rang als Simons. Hij is ook gestationeerd op Sumatra. Wat meer ten oosten van Sawahloento, maar mogelijk zal zijn compagnie in staat van paraatheid zijn gebracht na berichten over de gevechten die plaatsvinden.
Terug naar Sipatai. De Indische Courant meldt dat hij al in de vijftig is, met een lange staat van dienst. In 1908 is hij betrokken bij een belastingoproer. Meer recent heeft hij zich verbonden met de PKI. ‘Hij is een echte maradeur, met de allures van den klassieken held uit de beruchte rooversverhalen. Hij hing den grand seigneur uit op een wijze die het begrijpelijk maakt dat hij een gezag onder de bevolking uitoefende waaraan geen bestuursambtenaar kon raken.’ En, voegt de krant er aan toe: ‘Er is altijd een zeker leedvermaak onder de Inlandsche bevolking wanneer de hand van de Kompenie juist naast het wespennest grijpt.’ De Kompenie, dat is het KNIL. Met een omgekomen 1ste luitenant is het geen wonder dat er een klopjacht wordt ingezet op Sipatai. Er wordt een premie van duizend gulden op zijn hoofd gezet, een fors bedrag.
Op 4 februari meldt persbureau Aneta dat Sipatai en een medestander zijn neergeschoten door een patrouille. Het bericht eindigt met het zinnetje: ‘De lijken zullen aan de bevolking getoond worden.’ Het bericht wordt door veel Nederlandse kranten overgenomen. En leidt in linkse kring tot verontwaardiging. Het sociaal-democratische Voorwaarts kopt cynisch: ‘De jacht op bruin wild’. De communistische Tribune is veel feller: ‘Christelijke barbaarschheid’ luidt de kop boven het hoofdredactionele commentaar. De foto die het tijdschrift D’Orient plaatst, maakt duidelijk dat het koloniale leger grove middelen inderdaad niet schuwt om het gezag te handhaven. Het lijk wordt als een gedood wild beest rondgedragen.
De Sumatra Post geeft als enige krant nadere uitleg: ‘Het lijk van den communistenhoofdman zal vermoedelijk heden naar beneden vervoerd worden en aldaar ter herkenning door de kampongs worden rond gereden.’ Ofwel, zo’n legendarische held – mensen zullen niet direct geloven dat hij dood is. Maar elke vorm van verering moet worden verhinderd. Het gouvernement overhandigt het lijk niet aan de familie, het wordt op een geheime plaats begraven. Bijna 100 jaar later schijnt de naam van Sipatai nog steeds rond te gaan in West-Sumatra. We willen er straks gaan filmen, ik ben benieuwd.
Ik las ergens dat het hoofd van een bendeleider op een staak werd geplaatst en ter afschrikking aan de locale bevolking getoond.
Emeritus hoogleraar Petra Groen schreef in haar boek "Krijgsgeweld en kolonie. Opkomst en ondergang van Nederland als koloniale mogendheid, 1816-2010" :
"De institutionele oorzaken van dit extreme geweld waren „langdurige dienst onder oorlogsomstandigheden, te veel verantwoordelijkheid te laag in de organisatie, de gebrekkige militair krijgstuchtelijke controle en de toetoep-cultuur, de gewoonte om misstanden toe te dekken.”
Dieper liggende oorzaken waren er ook: „...het veronderstelde – tijdelijke – succes van deze gewelddadige aanpak, de wanverhouding tussen koloniale doelen en militaire middelen terwijl het koloniale prestige hoe dan ook hooggehouden moest worden, het racistische en oriëntalistische vijandbeeld en het extreme geweld aan Indonesische zijde dat onder meer voortvloeide uit militaire cultuurverschillen.”
Let wel het extreem geweld zoals in Atjeh werd ook leidraad voor het leger in de koloniën . Hoge officieren die hun bloedige sporen in Atjeh hadden verdiend stelden de zgn. Voorschriften voor het KNIL op. Deze gaf aan hoe moest worden omgegaan met potentiële tegenstanders en gevangen genomen guerrillastrijders in de periode 1900-1949. zie het eerste officiële KNIL Voorschrift voor de Uitoefening van de Politiek-Politionele Taak van het Leger (VPTL) en aanvullende voorschriften van het KNIL en de KL, maar ook de Mariniersbrigade.
Dan kijk ik van de wreedheden begaan op Sumatra en Java maar later in de dekolonisatie-oorlog niet op.
Het bericht doet - ook nu, na bijna een eeuw - pijn. Er spreekt zo'n minachting uit voor de gekoloniseerde bevolking.