Bij de voorbereiding van de serie is er nogal wat tijd gaan zitten in het regelen van filmen op een rubberplantage. Tevergeefs, overal kregen we nul op het rekest. En zie, vandaag helpt het toeval ons een handje. Op onze urenlange autorit dwars door Sumatra komen we langs een kleine rubberplantage. We filmen er zonder problemen, de man die er werkt maakt voor ons nog wat extra inkepingen in een rubberboom. Hans leest in de roman Rubber.
Rubber speelde in Indië een grote rol in de economische boom van de jaren twintig. Planters konden een fortuin maken. Het oerwoud moest er aan geloven. Madelon Székely-Lulofs schrijft in Rubber: ‘Troosteloos was de aanblik van dit land. Héél ver, waar het terrein zich hief tot een lage heuvelreeks, stond het oerbosch: stug, somber, een verbitterde, zich ten doode toe bedreigd voelende vijand.’
Vandaag de dag is palmolie de grote geldmaker. Opnieuw worden grote stukken oerwoud gekapt, we rijden langs eindeloze plantages met oliepalmen. Als we in de avond Pekanbaru binnenrijden, is duidelijk waar het geld zich ophoudt. Dit is een boomtown, met fly-overs, neonreclames en een bevolking die in 20 jaar verdubbelde. De stad telt nu bijna 1,3 miljoen inwoners.
Op onze rit naar hier volgen we min of meer de beruchte Pakan Baroe spoorlijn. Ooit bedacht om kolen van de Ombilinmijn in Sawahlunto naar Pekanbaru te transporteren. Een klein deel van de spoorlijn is aangelegd door het Indische gouvernement, de Japanners starten in 1943 het werk opnieuw op. Met Indonesiërs, de romusha's, en westerse krijgsgevangenen die onder dwang en in erbarmelijke omstandigheden moesten werken. De spoorlijn is nooit in gebruik gekomen. Nu staat er bij het stadje Lipat Kain alleen nog een roestige locomotief, in de buurt van wat ooit werkkamp nummer 7 was.