“180 Hollands-Inlandsche lagere scholen op een bevolking van 60 miljoen. Zegt u eerlijk, vindt u het zelf niet treurig?” Dit citaat ben ik al een paar keer tegengekomen. Het staat in de roman Buiten het gareel, eind jaren dertig geschreven door Soewarsih Djojopoespito. Toen ik dat boek onlangs bij een antiquariaat zag staan, heb ik het direct gekocht. Een vooroorlogse roman, geschreven door een Indonesische vrouw, in het Nederlands. Dat maakt heel nieuwsgierig.
De editie die ik lees is een herdruk uit 1986 (de eerste is van 1940), met een nawoord over de levensloop van Soewarsih. Ze is geboren in 1912 en hoort tot de groep jonge, goed opgeleide Indonesiërs die ‘buiten het gareel’ leeft, geen onderdeel meer wil uitmaken van het koloniale systeem. De roman is sterk autobiografisch. Het is het verhaal van een jong, idealistisch onderwijzersechtpaar dat ‘nationale scholen’ opricht voor Indonesische kinderen, als alternatief naast de schaarse Hollands-Inlandsche lagere scholen van het gouvernement. Het koloniale gezag betitelt ze als ‘wilde scholen’. Er wordt ook avondonderwijs voor volwassenen gegeven. Subsidie ontbreekt, de onderwijzers moeten zien rond te komen van lesgeld en giften. Het is een bestaan vol onzekerheid. Een foto van Soewarsih uit 1975 laat een vrouw zien die door het leven getekend is. Ze overlijdt twee jaar later.
Haar roman is nog steeds het lezen waard. O zo herkenbaar zijn de twijfels van hoofdpersoon Soelastri. Over de traditionele normen en waarden die zij als westers opgeleide onderwijzeres met haar verstand vaarwel heeft gezegd, maar die haar gevoelens nog wel beheersen. Over idealen die in de praktijk nauwelijks haalbaar zijn. Haar man krijgt een onderwijsverbod opgelegd omdat hij in de krant kritiek heeft op het beleid van het gouvernement. Soelastri verzucht: “Je begon je werk met prachtig enthousiasme en eindigde met je doodop te voelen; maar dan was er toch de schaamte je overtuiging te verliezen.” Ze houden vol, ze lenen geld van familie en vrienden, ze beginnen weer een school. Ze hopen op steun van nieuwe lichtingen Indonesische studenten van de Inlandsche Kweekschool – zoals deze uit Soerakarta in 1937. Ze poseren hier, 15 mannen en 1 vrouw, met hun Nederlandse leraren.
Wat mij het meest aanspreekt is het universele van de roman. De ruzietjes tussen de verschillende personages, de botsende karakters, de discussie over van alles en nog wat. Van de waarde van pedagogische theorieën en het marxisme tot de kloof tussen stad en platteland en het verschil tussen Javanen en Soendanezen. Vaak vergeet ik dat dit speelt in een koloniale samenleving – ik leef mee met de belevenissen van een groep jonge mensen die zich inzet voor hun idealen en die daar de nodige problemen bij ondervindt. Het kan evengoed Nederland zijn in de jaren dertig. Dat ik ook veel opsteek over Indonesische gewoontes is een soort extra bonus.
Er staan een aantal vlijmscherpe observaties over het kolonialisme in het boek. Als de man van Soelastri bezoek krijgt van een landgenoot die werkt voor de PID, de beruchte Politieke Inlichtingen Dienst, schrijft zij daarover: “Voor de zoveelste keer werd Soedarmo aan de tragiek van de koloniale verhouding herinnerd, waarin bruin op bruin werd losgelaten ter bestendiging van het gezag der blanken." Nog één citaat – ik kan het niet laten. Soelastri slaat een aanbod om Nederlandse romans te lenen af en zegt: “Eigenlijk vind ik de Hollandse literatuur vervelend, dat wil zeggen, op het ogenblik heb ik er geen behoefte aan. Er gaat zo weinig om in dat land, alles is traag en zwaar en degelijk en saai.”