Even voorstellen

4 juli 2019

Televisie maak je nooit alleen. Voor mij is dat een belangrijke reden om van het vak te houden. Schrijven is leuk, maar het blijft een eenzame bezigheid. Bij televisie ben je vanaf het begin ‘samen’, zeker bij wat omvangrijkere producties. Redactie, regie, productie, techniek – allemaal uitgevoerd door mensen die vaak tamelijk eigenzinnig zijn. Maar wel van elkaar afhankelijk. Dus zijn er irritaties, botsingen. En magie, want dat is wat het mooi maakt. Als de samenwerking goed loopt, ontstaat er een prachtig programma. Alleen krijg ik dat nooit voor elkaar.

Dinsdag waren ‘we’ voor het eerst bij elkaar voor deze serie: presentator Hans Goedkoop (linksvoor), eindredacteur Karin van den Born (linksachter), mijn collega-redacteur Olaf Oudheusden (rechtsvoor) en ondergetekende (rechtsachter). Een aftrap aan de keukentafel, met koffie en taart. Olaf en ik zijn alvast begonnen, Hans en Karin waren tot nu vooral druk met een televisieserie over Nederland tussen 1919-1939. Die wordt vanaf 30 augustus uitgezonden, ik kijk er naar uit.

We praten over van alles, maar vooral over hoe de koloniale samenleving in elkaar stak. De grootvader van Hans oogt volledig Europees, maar er zijn in de familie verhalen over ‘inheems bloed’. Was dat van belang? En hoe dan? Uit de literatuur is bekend dat ‘ras’ een belangrijke rol speelde in vooroorlogs Nederlands-Indië, je afkomst deed er toe, het bepaalde voor een belangrijk deel je maatschappelijke status. Dus hoe zit dit waar het gaat om de familie van Hans? We gaan het uitzoeken en dit thema krijgt een plaats in aflevering 1.

Ondertussen breng ik zelf dagen door in het Nationaal Archief. Ik lees rapporten die bewaard zijn over het optreden van de T-brigade, ofwel de Tijger Brigade. Opgezet door de grootvader van Hans in 1946 en tot het einde, in 1949, betrokken bij vele militaire acties. Het is fascinerende kost, een mer-à-boire waarin je je helemaal kan verliezen. ‘Ja, ik ken dat, het is een valkuil.’ zegt Rémy Limpach, als hij me in de studiezaal treft. Limpach is de auteur van het veelbesproken boek De brandende kampongs van generaal Spoor en heeft al deze rapporten ooit ook onder ogen gehad. Zie hier en hier voor recensies.

Wat mij direct opvalt in de vroege Nederlandse verslagen van gevechtsacties, is het grote verschil tussen eigen slachtoffers en die van de ‘vijand’ – de Indonesiërs. Bij een actie van de Tijger Brigade op 27 juni 1946 zijn er aan Nederlandse kant 3 gewonden, de tegenpartij telt 101 doden. Bij deze actie, die de naam ‘Grotesk’ heeft (ik verzin het niet, de werkelijkheid blijkt altijd weer bizar), staat als doel vermeld: ‘Den vijand zoveel mogelijk verliezen toe te brengen’. Dat doel lijkt hier wel bereikt. Het roept veel vragen op. Om maar iets simpels te noemen: hoe wist de Nederlandse kant dat er 101 Indonesische doden waren? En waar zijn die doden gebleven? Nederlandse gesneuvelden liggen op erevelden, verspreid over de archipel. Waar zijn de Indonesiërs? Hebben die eigen ereveldjes? Voor op de lijst: uitzoeken.