Ooit was ik gefascineerd door een filmverslag uit 1919 getiteld: 'Naar de Ombilinkolenmijnen'. Te zien is een bezoek van gouverneur-generaal Van Limburg Stirum aan het mijnstadje Sawah Loentoe. Vandaag sta ik er zelf, ruim 100 jaar later. De mijn is gesloten, maar er is heel veel bewaard gebleven.
Sawahlunto dreigde een spookstad te worden toen de mijn eind vorige eeuw voorgoed sloot. De redding kwam van plaatsing op de werelderfgoedlijst. Gebouwen werden opgeknapt, kolensilo’s werden klimmuren, sociëteit ‘Glück Auf’ het nieuwe culturele centrum. Het stadje is nu een hippe toeristenbestemming.
We brengen de dag door met Erwiza Erman. Zij heeft in Leiden een proefschrift geschreven over de geschiedenis van de Ombilinmijn en kent de omgeving op haar duimpje. Ze vertelt over het leven van de mijnwerkers, de mannen die op contract werkten én de mannen die voor straf naar de mijn waren gestuurd. Dwangarbeiders, of met een fraai woord ‘kettingberen’, naar de ketens die ze omhadden.
Het Goedang Ransoem, ofwel de Centrale Keuken, is bewaard gebleven. Compleet met enorme ketels waarin gekookt werd. De keuken kwam er in 1919 en op het filmverslag van toen worden de ketels trots getoond. De boodschap is duidelijk: het gouvernement, eigenaar van de mijn, zorgt goed voor haar arbeiders. Het was welbegrepen eigenbelang. Voor 1919 stierven veel mijnwerkers aan ondervoeding – ze konden de woekerprijzen op de markt niet betalen.
Het is wat wrang om de beeltenis te gebruiken van de urang rantai (kettingberen) , die werkten in wat nu alleen maar als een ondergrondse hel kan worden beschreven, maar vandaag trots door locale Indonesische bestuurders gebruikt wordt als logo voor een touristische attractie. de Verdisney-sering van de koloniale Geschiedenis (zie F, Colombijn)
Het lijkt of de geschiedenis zich herhaalt in Quatar met zijn meer dan 6000 verongelukte contractarbeiders gelijk koelies bij de bouw van de stadions voor de World Cup 2022
mooie aanvulling van Peter. Kettingberen hadden de kettingen dacht ik niet om (Suriname?) maar aan hun enkels.
Zoals foutief veronderstelt, waren dwangarbeiders (kettingberen) in de Ombilinmijnen niet alleen criminelen, maar ook gevangenen, die door het Gouvernement voor hun politieke acties gestraft waren.
Het is niet louter toeval dat na 1925 de klachten van de mijnwerkers over hun onmenselijke werkomstandigheden veranderden van ongeorganiseerd in collectief en georganiseerd politiek protest.
Er waren veel misstanden in de mijnbouw zoals geseling, een lijfstraf als poenale of strafrechterlijke actie vreemd genoeg uitgevoerd door private Nederlandse ondernemingen , het eigen-rechter spelen gelegaliseerd door het Gouvernemen i.c. de Nederlandse Staat .Deze lijfstraf was in Nederland samen met het brandmerken al in 1854 (sic) afgeschaft.
De organisaties van mijnwerkers (vakbonden) waren in staat de verschillende belangen maar ook sociale en ethnische verschillen binnen de Inlandse bevolking zowel binnen als buiten de mijnen te overbruggen door hun protest vorm te geven als klassenstrijd, als strijd tegen de onrechtvaardigheid en middel tot een beter leven.
E.e.a. leidde tot de communistische opstanden van 1926/1927 .
De reactie van het gouvernement was ongehoord fel, de angst zat er goed in. Het KNIL werd op de weerloze mijnwerkers afgestuurd, de soldaten sloegen op beproefde wijze de opstand neer. Arbeiders betrokken bij het protest werden in de gevangenis gestopt of geëxecuteerd. Het verhaal ging rond dat KNIL-soldaten het afgehakte hoofd van een “misdadiger” op een bamboe roentjeng staken en triomfantelijk aan de lokale bevolking toonden. Hierna paste zich de mijnbevolking aan.
Er is een verband tusen deze opstand en de communistische opstand in 1948. De laatste opstand begon in Madioen en werd geleid door ene Musso, die in 1926 ook één van de aanstichters van de opstand op Sumatra was. Hij was naar Java teruggekeerd na ruim twintig jaren van ballingschap in Moskou.
De steenkoolwinning in Ombilin was relatief gemakkelijk , want steenkool lag relatief dicht onder de oppervlakte. Maar Ombilin lag ver van een diepzeehaven. Daarom mag mag de rol van ir. Jacobus Leonardus Cluijsenaar niet vergeten worden, die door bouw van een geavanceerd spoorwegnet van Ombilin naar de Emma-haven in Padang überhaupt er voor zorgde dat de Ombilinmijnen economisch geëxploiteerd konden worden . De spoorlijn naar de zeehaven van Padang was een juweeltje van Nederlandse industriële architectuur , een gedeelte was voorzien van een tandradsysteem gelijk de Rigi-Bahn in Zwitserland.
De behandeling van de werknemers, Chinese en Javaanse koeliearbeiders was erbarmelijk. Het Gouvernement deed een duitje in de zak door de invoering van de koelieordonnantie.
Als onderdeel van de koelieordonnantie werd de poenale sanctie in 1880 ingevoerd, Met de invoering van de poenale sanctie kregen de koelies het nog zwaarder. In plaats van dat de omstandigheden verbeterden, werden ze slechter. Er was weliswaar veel “Ethische” kritiek op deze regeling, zoals het Rehmrev-rapport (1902) maar het duurde 51 jaar, tot 1931 dat deze afgeschaft werd, Het systeem van koeliewerk had alle karaktertrekken van slavenarbeid. Dan kan rustig gesteld worden dat pas in 1931 slavenarbeid, letterlijk koelie-arbeid in Nederlands-Indie werd afgeschaft.
Een onderbelicht element in het verhaal over de Ombilinmijnen is de relatief grote Indo-Europese gemeenschap bij de Ombilinmijnen in Sawahloentoe . Op Sumatra werden in de Japanse bezettingstijd i.t.t. Java ook alle Indo-Europeanen geïnterneerd zo ook die van Sawaloentoe. Ze werden veelal in het kamp bij Bangkinang geïnterneerd. Na de Japanse capitulatie werden zij van dit kamp geëvacueerd naar Padang. Velen wilden terugkeren, maar door dat was vanwege de terreur aan het begin van de Revolusi niet mogelijk, zie de Olo-moorden in Padang. Lilja Perdijk schrijft in haar boek Akal (2022) boeiend over de belevenissen van een opmerkelijk man, Bo Keller uit Sawaloento. Het is en blijft onze gezamelijke geschiedenis.