Als de hoogste bestuurder van Nederlands-Indië, luitenant-gouverneur-generaal Huib van Mook, op 2 oktober 1945 terugkeert naar zijn geboortegrond, schrijft hij aan zijn vriend en collega Blom die nog in Australië zit: ‘De toestand die wij hier hebben aangetroffen gaat elke verbeeldingskracht te boven.’ Twee weken eerder noteert Johan Fabricius, de bekende Nederlandse schrijver (van de Scheepsjongens van Bontekoe): ‘De wereld verslond de berichten der buitenlandsche correspondenten over den rood-wit vlaggende stad en een tegen Nederland in opstand gekomen Java.’ Fabricius hoort zelf bij het groepje journalisten dat half september ‘45 in Indonesië aankomt. Het is een maand na de Japanse capitulatie, er zijn in geen jaren westerse journalisten op Java geweest.
Fabricius werkt voor de BBC-radio en The Times. Die krant zet hem al snel aan de kant, men vindt hem als Nederlander, geboren op Java, te bevooroordeeld in zijn berichtgeving. Fabricius begrijpt het wel. Over zijn collega-correspondent Ian Morrison, die ook voor The Times schrijft, zegt hij: ‘Ian sloot zich voor de pijnlijke nevenverschijnselen af, waaraan deze revolutie zoo rijk was, en zag slechts het voor hem essentiële: de geboorteworsteling van een volk. Al had ik gewild, ik kon onmogelijk zoveel afstand nemen tot een gebeuren waarvan ik het schrijnen zo scherp meevoelde.’ De ervaringen van Fabricius met deze beginperiode van de revolutie komen uiteindelijk terecht in Hoe ik Indië terugvond, dat in 1947 verschijnt.
Op zich is het bijzonder dat Fabricius al half september ’45 op Java is, maar als zijn boekje anderhalf jaar later uitkomt, is het nieuws er af. De aandacht in Nederland gaat naar het eigen militaire optreden. Nu ik Hoe ik Indië terugvond lees, zie ik vooral dat Fabricius model staat voor het denken van veel vooruitstrevende landgenoten, inclusief Huib van Mook. Hij is heus een voorstander van overleg en samenwerking met de nieuwe Indonesische leiders. Zelfs hun collaboratie met Japan kan op clementie rekenen. Maar toch: ‘Konden wij niet bijeenkomen om eerst maar eens rust en orde te doen weerkeeren en dit land voor den totalen ondergang te redden?’ Wat daarbij het probleem is, ziet Fabricius ook wel: ‘Een naïef verlangen…elk voorstel in die richting werd als sluwe berekening uitgelegd: de Nederlanders wenschten rust en orde hersteld te zien om daarna hun “koloniale onderdrukking” op oude voet voort te zetten.’
Links Huib van Mook, rechts Soetan Sjahrir
Tekenend zijn de tegenstrijdige gedachtes in het boekje. ‘Dat het Indonesische volk naast Nederlandsche energie en goeden wil ook Nederlandsche ras-hoovaardij te zien had gekregen, het is mij bekend.’, zo schrijft de auteur. Maar als die vooroorlogse opstelling door een Indonesische intellectueel wordt gekarakteriseerd als ‘koloniaal despotisme’ dan ontsteekt Fabricius in woede. Dat is een ‘onhoudbare beschuldiging’. Het gaat om de brochure Onze Strijd, geschreven door Soetan Sjahrir (hier te lezen). De analyse die Sjahrir geeft van de chaotische situatie van het moment, inclusief de moeizame erfenis van het Japanse fascisme, daar kan Fabricius zich helemaal in vinden. Maar ontsnappen aan het klassiek Nederlandse oordeel over het goede dat de kolonie bracht voor de archipel, dat kan hij niet.
Hoe ik Indië terugvond blijft van waarde omdat Fabricius een goede observator is, een ‘ras-reporter’ zoals De Maasbode hem karakteriseert. Bij zijn beschrijving van de vrouwen in het voormalige interneringskamp Tjideng zie ik de filmopnames voor me die daar in dezelfde tijd zijn gemaakt door het Rode Kruis. Dat is straks in de serie wellicht een mooie combinatie. Hier alvast plek voor de fraaie scène van een schietpartij bij de Kramatweg. Daar ziet Fabricius ‘een heldin op ’n fiets: een in dik zwart gestoken Europeesche non, die in de Indische middagzon hijgend voorttrapte, het roode, verhitte gelaat omglansd door het wit van de kap. Aan zulke zaken als een schietpartij kon zij zich niet storen, en de pemoeda’s -hulde aan hun generositeit- hadden haar ongehinderd doorgelaten.’
Johan Fabricius
Fabricius besteedt uitgebreid aandacht aan het pamflet van Sjahrir, zie ook het laatste deel van mijn tekst. Wellicht staat dit gedeelte van de tekst van Fabricius niet online
Ook J. Fabricius blijft in clichés steken zoals zijn "Clementie voor de Collaboratie van de Indonesiche leiders (Soekarno en Hatta) met Japan". Collaboratie lijkt me sterk uit gedrukt en doet teveel aan de Nederlandse propaganda van die tijd denken. Indonesiers zoals de ex-min. van Buitenlandse Zaken Abdulgani spreken over Accomodatie, een minder beladen woord, dat beter de samenwerking met de Japanners uitdrukt. De Indonesiers hadden zo hun eigen doelstellingen voor die samenwerking i.c. onafhankleijkheid/souvereiniteit/zelfbeschikking
Jammer is dat Fabricius geen aandacht schenkt aan het pamflet van Sjahrir "Onze strijd" dat duidelijk een ironische verwijzing naar "Mein Kampf van Adolf Hitler is , wat dat betreft mag Sjahrir geen gebrek aan historisch besef verweten worden. Ook Fabricius geeft weinig tot geen ruimte aan het Indonesisch perspectief.
Ik heb gedeeltes uit het boek van J. Fabricius on-line gelezen.
Hij beschrijft v.n.l. de na-oorlogse situatie in Jakarta, deels Yokyakarta en Semarang. Ik dacht dat alleen in Semarang Japanse militairen zoals majoor Kido daadwerkelijk ingrepen om de orde en rust te handhaven.
In Jakarta hadden de Japanners zich al gauw zelfgeinterneerd om krijgsgevangenschap te voorkomen. Begin September verschenen er in 1945 (Ambonese) KNILeenheden uit Zuid-Borneo o.l.v. ltnt Zijlstra in Jakarta, die op geheel eigen wijze het handhaven Orde en Rust interpreteerden. De Britse troepen die eind september 1945 in Jakarta arriveerden noemden hen "trigger happy". Zelfs de Britse commandant gen. Christison moest via een battle order de Nederlandse tropen tot orde roepen
Al snel vonden Bersiapachtige taferelen plaats, (paramilitaire) Indonesische nationalisten openden de jacht op Nederlanders en hun symphatisanten. Meer dan 900 Nederlanders en Sympathisanten werden in de periode Oktober-December 1945 alleen al in Jakarta ontvoerd en op beestachtige wijze om het leven gebracht.
de indiegeaschiedenis blijft uitermate boeiend vooral omdat je een deel ervan bewust hebt meegemaakt
zie uit naar de verdere reportages.
Jaap Bragt oud indieganger 5-6- R.I..
Fabricius schrijft niet heel veel over de Japanners. Hij is bij aankomst verbaasd dat ze nog overal rondlopen en in de houding springen voor geallieerde officieren. Veel meer informatie uit eerste hand over het optreden van de Japanners na de capitulatie is te vinden in het dagboek van Jan Bouwer, Het vermoorde land (Franeker, 1988).
Interessant boek, Fabricius moet zo'n beetje de eerste zijn geweest in Nederlands Indie sinds de capitulatie. Waar ik erg benieuwd naar ben: Schrijft hij ook over hoe de Japanse troepen de rust en orde handhaven, zoals met de Amerikanen overeen gekomen bij de capitulatie?