Het is mei 1933, Nederland krijgt een nieuwe regering met de conservatieve Hendrik Colijn als premier. Hij heeft bij de verkiezingen beloofd fors te bezuinigen in Nederlands-Indië. En zo gaat er begin juni een schrijven naar de gouverneur-generaal waarin Colijn meldt dat er 100 miljoen moet worden bezuinigd. De premier levert er ook een recept voor, gebaseerd op zijn eigen ervaringen aan het einde van de 19de eeuw: ‘Ik reisde toen in Zuid Sumatra in een kar door een os getrokken en verder te paard en te voet. Naar dien eenvoud van vroeger moet men weer terug. Anders komt men er niet’.
De gouverneur-generaal in kwestie, B.C (Bonne) de Jonge, vraagt zich in zijn memoires smalend af of het dan de bedoeling is dat de huidige bestuursambtenaar zijn auto in de garage laat staan en zich per ossenkar over de asfaltwegen laat vervoeren. Ik lees die memoires omdat ik inzicht wil krijgen in het conservatieve denken in de kolonie in de jaren dertig. Die periode staat bekend als de meest behoudzuchtige van de twintigste eeuw. Het wordt vaak gezien als een tegenreactie op de ‘ethische politiek’ die rond 1900 wordt geformuleerd. Via het onderwijs, maar ook via een betere infrastructuur moet de inlandse bevolking gaan delen in de welvaart van de kolonie.
De Jonge is gouverneur-generaal van 1931 tot 1936, de gebruikelijke vijf jaar. Hij is een symbool voor bot kolonialisme. Hij voert forse bezuinigen door, smoort protesten, beperkt de persvrijheid en ontvangt NSB-leider Mussert. Vanuit mijn hedendaagse visie zie ik een beetje op tegen het lezen van de memoires van zo’n man. Dan blijkt weer dat vooroordelen nooit goed zijn. De Jonge is in zijn memoires geestig, kan goed relativeren en heeft een heldere kijk op de menselijke verhoudingen. Hij neemt zijn tienerdochters mee op dienstreizen, want door hen is de sfeer een stuk minder ‘akelig deftig en plechtig’. Als Colijn in het kader van de bezuinigen schrijft dat de gouverneur-generaal toch zonder meer een bevel kan geven tot het verlagen van ambtenarensalarissen, zegt De Jonge: ‘Ik heb regeren en bevelen nooit als synoniemen beschouwd.’ En voegt er aan toe dat een man als Colijn beter zou moeten weten.
Door en door koloniaal is De Jonge wel. In augustus 1932 moet hij in Batavia het standbeeld van een van zijn voorgangers onthullen. Daarover schrijft hij: 'Van Heutsz is het symbool van de Nederlandsche overheersing. Nu zag ik er volstrekt niet tegen op, als het noodig was, openlijk te belijden, dat wij in Indië zijn als overheerschers en als zoodanig ook willen en zullen handelen, maar aan den anderen kant hield ik er niet van ‘to rub it in’ bij gelegenheden als zoo’n plechtigheid, waarbij het aan bombast en groote woorden meestal niet ontbreekt.’ Natuurlijk onthult hij het standbeeld wel en schrijft een krant als De Locomotief over een ‘indrukwekkende plechtigheid’ ter ere van deze ‘allergrootse man’ van Indië.
Interessant vind ik de overweging van De Jonge bij de arrestatie van de voormannen van de nieuwe Partij Indonesia, Hatta en Sjahrir, begin 1934. Hij schrijft aan de minister van Koloniën: ‘Ik heb wel even geaarzeld, omdat de algemene politieke toestand rustig is en ik zeer bang ben een niet geheel gemotiveerde maatregel te nemen, waardoor ik mijn eigen ruiten zou ingooien. Maar men kan deze leiders hun werk niet laten voortzetten. In deze tijden is rust en orde vóór alles nodig.’
Dat gouverneur-generaal De Jonge op lange termijn wel degelijk de ruiten van zijn kolonie ingooit, komt niet bij hem op. Sjahrir zal door deze ‘niet geheel gemotiveerde’ arrestatie nog cynischer worden over de koloniale overheid – zie een eerder blog. De Jonge schrijft zijn memoires tijdens de Tweede Wereldoorlog, als hij in de buurt van Oosterbeek woont. Hij sluit ze af in het najaar van 1944. Nederlands-Indië is bezet door Japan, maar de nog eens 300 jaar durende Nederlandse overheersing, waar De Jonge in zijn toespraken als gouverneur-generaal graag op wees, liggen in het verschiet. Over de gebeurtenissen in Indonesië na augustus 1945 heeft hij zich in het openbaar nooit meer uitgelaten.
Geweldig interressant om deze geshiedenis nu eens te lezen.Velen(geloof ik) die o.v.w. ers werden naa die nazi besetting van 5 jaren,deden dat om dsat de koninging erg bezorgd was voor al die geallieerde vrouwen en kinderen in de japanse kampen.,die bevrijd moesten worden/wij wisten niets van deze gouverneur,s gedachten van toen./