Mijn eerste officiële filmdag begint goed. Uit volle borst zingen 6 jongens en 5 meisjes het Indonesia Raya, het Indonesische volkslied. De plek is bijzonder, ze staan in de zaal waar dit lied voor het eerst werd gezongen, in oktober 1928 (zie hier voor eerder blog). Het is voor hen ‘magical’ zoals ze later zeggen.
Het Monas (monumen nasional) is ons volgende doel. Midden in Jakarta, groot en imponerend, bedoeld om de strijd voor de onafhankelijkheid nooit te vergeten. Binnen, achter een zwaar verguld luik, ligt het papiertje met de onafhankelijkheidsverklaring zoals die op de ochtend van 17 augustus 1945 werd voorgelezen door Soekarno.
Elk uur gaat het luik kort open en dan is de stem te horen van de eerste president – die de Proklamasi voor dit schouwspel nogmaals heeft voorgedragen. Het papiertje blijkt evenmin origineel, daar wordt niet geheimzinnig over gedaan. Het is te kwetsbaar om nog te tonen, meldt de gids. Het publiek deert het niet. Dat loopt massaal naar voren als het luik opengaat, mobieltjes in de aanslag voor een foto.
Het Monas geeft de officiële presentatie van de geschiedenis, de visie van de overheid. Daarom praat Hans hier ook met Eka Kurniawan, auteur van de roman Schoonheid is een vloek (zie hier voor eerder blog). In dat boek leef je mee met mensen die niet de geschiedenis willen bepalen, maar die er door overweldigd worden en proberen te overleven. Het wordt een mooi gesprek.
Terugrijdend hebben we onderling discussie: hoe lang moet je als land bestaan om het ophemelen van de nationale staat, de vlag en het volkslied te rechtvaardigen? Bij ons was er enkele jaren geleden hoongelach toen een politicus voorstelde op scholen het Wilhelmus verplicht te laten zingen. Hier wordt op scholen de vlag standaard elke ochtend geëerd, met het volkslied. Indonesië is 77 jaar onafhankelijk, Nederland sinds 1588. Heb je 434 jaar nodig om de draak te kunnen steken met nationalisme? We komen er niet uit.