Het speelt in 1933, maar het doet me direct aan het heden denken. Ik lees over het deportatiekamp Boven-Digoel en hoe politiek balling Chalid Salim aan gouvernementsarts Louis Schoonheyt vertelt over alledaagse ervaringen. Hoe hij als ‘inlander’ op last van de Hollandse treinconducteur moet verhuizen naar de derde klasse, al heeft hij een kaartje voor de tweede. Hoe hij door een hoteleigenaar het restaurant wordt uitgestuurd – zijn plek is bij een stalletje aan de straat. ‘Nadat onze arts deze feiten had aangehoord, werd hij er toch stil van.’
Schoonheyt vindt de discriminatie die Salim heeft ervaren ongewenst, maar doet het af met ‘Ja, misstanden zullen er altijd blijven.’ Hij weigert ook te geloven dat de geïnterneerden zonder vorm van proces naar Boven-Digoel zijn gestuurd. ‘Dat geloof ik niet! Dat doen wij Hollanders niet! Dat laat onze rechtspraak zeker niet toe!’ Dat ‘exorbitante rechten’ een rol spelen (zie mijn vorige blog), wil er bij Schoonheyt niet in. Zijn koloniale visie belemmert hem niet om vriendschappelijk met de geïnterneerden om te gaan. Hij krijgt zelfs wenken van bovenaf om zich wat minder met hen in te laten. Schoonheyt trekt zich daar niets van aan, hij houdt van de discussies met Salim en anderen over de toekomst van de kolonie. Al blijven ze het grondig oneens.
Eind 1934 verlaat Schoonheyt Boven-Digoel. Hij zet zijn medische carrière voort in Batavia, wordt daar een gezien society-figuur, aldus de biografie die Anthony van Kampen over hem schreef, getiteld Een kwestie van macht. Schoonheyt wordt in de hoofdstad overtuigd lid van de Indische NSB. Hij sombert over de toekomst van de archipel, hij vreest de machtshonger van Japan en het is met name de Indische NSB die pleit voor meer slagkruisers, meer vliegtuigen. In 1937 gaat de arts met een lang verlof naar Nederland. Een zomers uitstapje brengt hem onder meer in Neurenberg waar hij Hitler en diens massaal bezochte partijdag aanschouwt. Het gebrul en gebral bevalt Schoonheyt niet, hij gaat twijfelen over zijn lidmaatschap. Terug in Nederland weet Mussert hem hoogstpersoonlijk over te halen toch lid te blijven.
Mussert in Nederlands-Indië
10 Mei 1940: Duitsland valt Nederland binnen. De radio in Nederlands-Indië bericht er uitgebreid over, de bulletins worden gevolgd door een dienstmededeling voor alle bestuursambtenaren: ‘Batavia seint Berlijn’. Het is een code: alle in Nederlands-Indië wonende Duitsers moeten worden gearresteerd. Net als iedereen die lid is of was van de NSB. Schoonheyt wordt persoonlijk opgehaald door hoofdcommissaris Witte. Die niet nalaat zijn excuses aan te bieden. Maar ja, het is een bevel: ‘Ik kan niets voor u doen’. Dat krijgt Schoonheyt, nog altijd zeer gewaardeerd in zijn werk, die dag bij herhaling te horen. Het eindigt op het eiland Onrust, voor de kust van Batavia. Daar wordt iedereen voor onbepaalde tijd geïnterneerd.
geïnterneerden op Onrust
Een grote stap vooruit in de tijd: september 1973. In het Haagse perscentrum Nieuwspoort is de presentatie van het boek van Chalid Salim, Vijftien jaar Boven-Digoel. Oud-premier Schermerhorn is er bij, oud-minister Stikker. En Louis Schoonheyt. De laatste zegt zonder aarzeling dat hij voor de oorlog fout zat met zijn koloniale opvattingen en zijn idee ‘Wij Hollanders doen dat niet’. Hij heeft geleerd van zijn eigen ervaringen na mei 1940. Jarenlang is hij gevangen geweest (in Indië en Suriname), ten prooi aan rechteloosheid en willekeur. Salim en hij zijn nu vrienden. In een artikel in Vrij Nederland neemt Salim het ook op voor de voormalige gouvernementsarts: ‘Hij was geen NSB’er met fascistische of nazistische opvattingen. In het kamp voetbalde hij gewoon met ons mee; er bestonden voor hem geen kleurverschillen.’
Salim, auteur Anthony van Kampen, Schoonheyt
Wat mij fascineert aan de geschiedenis van beide mannen is dat er in hun levens zulke ogenschijnlijk tegenstrijdige kanten zitten. Ze zijn principieel in hun politieke keuzes. Maar ook pragmatisch. Schoonheyt noteert in zijn Boven-Digoel boek allerlei rassenverschillen, maar ziet bij het voetballen geen kleur; Salim strijdt voor een vrij Indonesië, maar werkt na de opheffing van Boven-Digoel in Australië als voorlichtingsambtenaar voor de Nederlandse overheid. De koloniale geschiedenis, en hopelijk straks onze serie, zit vol verhalen over dit soort mannen en vrouwen. Niet zwart, niet wit, maar evenmin nietszeggend grijs.
IInteressant Verslag. Ik ben in Nederlanders Indie geboren. Mijn moeder Meisjesnaam is Lucardie. Haar vader was G.R. Lucardie, gepensionneerd hoofdcommissaris van Politie en Hoofd van de Politieke Inlichtingen Dienst voor de japanse bezetting. Mijn grootmoeder was javaans. Allé generaties gingen om met alle bevolkingsgroeoen maar wel van onze sociale klasse.
Een boeiend verhaal, Gerda! Die Schoonheyt is een mooie ontdekking. Ik had nog nooit van de man gehoord.
Anthony van Kampen ken ik natuurlijk wel. Hij heeft drie romans over Nieuw-Guinea geschreven. De eerste heet Jungle Pimpernel en gaat over een Nederlandse controleur die in 1942 de bergen in vlucht en met een stel Papoea's een guerrilla tegen de Japanners begint. Het schijnt gebaseerd te zijn op een waar verhaal.