‘… het meest verleidelijke restje van Nederlands nalatenschap.’, zo omschrijft auteur Eka Kurniawan een ‘Indo-meisje’ in zijn fictieve stadje Halimunda. Ze is de laatste in een lijn van mooie vrouwen, allemaal lijdend onder hun schoonheid. Schoonheid is een vloek, aldus de titel van de roman en die vloek is verbonden met de Nederlandse nalatenschap.
Voor wie houdt van de recente Indonesische geschiedenis, is de roman van Kurniawan een absolute aanrader. Rode draad is het leven (en de wederopstanding) van prostituee Dewi Ayu, die opgroeit bij haar opa, de Nederlandse plantage-eigenaar Ted Stammler. Hij heeft twee kinderen, van twee vrouwen. De tweede vrouw is een inheemse concubine, Ma Iyang. Het is een afgedwongen verhouding - als haar Indonesische vriendje aan Ma Iyang vraagt waarom ze een concubine, een njai, wordt, antwoordt ze: ‘Omdat als ik weiger, mijn vader en moeder aan de wilde honden gevoerd zullen worden.’
De jachthonden van Europeanen worden in het boek gevreesd door de inheemse bevolking, hun verschijning belooft zelden goeds. Het past bij het magisch-realistische karakter van de roman, waarin bovennatuurlijke fenomenen volkomen alledaags zijn. Ma Iyang verdwijnt op wonderbaarlijke en dramatische wijze en dan is de vloek geboren.
Kleindochter Dewi Ayu groeit op aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Het is een vroegwijs meisje. Als ze op haar katholieke school te horen krijgt dat Duitsland Nederland heeft ingenomen zegt ze: ‘‘Wat een zielig land.’ ‘Dewi Ayu, wat bedoel je?’ vroeg zuster Maria. ‘Wat ik bedoel is dat we teveel koopmannen en te weinig militairen hebben.’ Als straf voor haar brutale antwoord moest Dewi Ayu psalmen lezen.’
De roman staat vol met dit soort rake opmerkingen. Als de oorlog voorbij is en de bewoners van Halimunda dagen later dit nieuws horen, schrijft Kurniawan: ‘De mensen zetten zich in beweging en stroomden samen op het voetbalveld, broodmager en in lompen gestoken, maar met stralende gezichten. Nooit in hun leven, en ook nooit in de verhalen van hun voorouders, was er iets voorgevallen dat ‘Merdeka’ heette.’ Mooi hoor, als je met zo weinig woorden de betekenis van de onafhankelijkheid voor de Indonesiërs kan weergeven.
Dapper vind ik dat Kurniawan niet schroomt het woord ‘burgeroorlog’ te gebruiken als hij schrijft over de onderlinge strijd tussen Indonesiërs in zowel de periode 1945-1950 als in 1965, na de zogenaamde communistische coup. Dat is in zijn land nog altijd een taboe. Voor onze serie is het geen taboe, wel een lastig gegeven. De strijd tussen Nederlanders en Indonesiërs is in al zijn nuances al ingewikkeld genoeg, veel ruimte voor ‘uitstapjes’ is er niet. Ik blijf er over nadenken. En hoop Kurniawan in de nabije toekomst te kunnen spreken. Meer over hem is hier te vinden, een pagina gemaakt toen hij in 2018 de Prins Claus prijs kreeg.