Aarde der mensen

8 december 2019

Een volgende klassieker voor de boekenkast: Aarde der Mensen van de Indonesische schrijver Pramoedya Ananta Toer. “Europa, jij, mijn leermeester, doe je mij dit aan?”, verzucht hoofdpersoon Minke op de laatste pagina van de roman. We zijn aan het einde van de 19de eeuw, Minke is de zoon van een Javaanse edelman. Met die status mag hij als ‘Inlander’ Europees onderwijs volgen en hij wordt een van de beste leerlingen op de HBS van Soerabaja. Maar wordt hij daar een gelukkig mens door?

Er zijn twee thema’s die er voor mij uitspringen bij het lezen: vernedering en modernisering. Als Minke samen met een medeleerling wordt voorgesteld aan een mooi meisje en dan zijn ene naam geeft, zoals bij Indonesiërs gebruikelijk is, noteert hij: “Nu wist zij het: ik was een Inlander, ieder ogenblik kon ik weggejaagd worden.” Angst en trots beheersen het leven van Minke. Angst voor de vernedering door de Nederlanders, de totoks en indo’s. Angst voor uitsluiting, gekoppeld aan de groeiende zekerheid dat hij in het koloniale systeem nooit hun gelijke zal zijn. Minke is tegelijk een trotse Indonesiër, hij vecht tegen de vernedering, gestimuleerd door de verlichte idealen die de HBS hem meegeeft.

 

“Berichten uit Europa en Amerika melden vele nieuwe ontdekkingen. Even geweldig als de magische krachten van de helden en goden van mijn voorouders in de wajang verhalen.” Deze zin, op pagina 3, zet vanaf het begin neer hoezeer Minke betoverd is door ‘moderniteit’, zoals dat in geschiedenisstudies heet. Hij wil deel uitmaken van de moderne tijd, maar het is niet alleen het koloniale systeem dat hem daarbij in de weg zit. Ook de Javaanse tradities van zijn adellijke familie maken het hem moeilijk. De hiërarchie verplicht Minke zijn vader hurkend te naderen en als moderne jongeman schaamt hij zich hier voor. Ik denk direct terug aan wat ik bij Couperus las, die dit omschreef als ‘loophurken’. Vernedering in een andere gedaante.

Aarde der mensen is in de jaren zeventig van de 20ste eeuw geschreven, veel later dus dan de periode waarin het verhaal speelt. Maar Pramoedya heeft de koloniale tijd wel meegemaakt, hij is geboren in 1925, in Blora op Midden Java. De foto hierboven is daar tien jaar eerder gemaakt. Voor mij roept zijn roman een geloofwaardig beeld op van een koloniale maatschappij die aan het begin staat van grote veranderingen. Het verhaal geeft vingerwijzingen naar de toekomst. Zo heeft Minke belangstelling voor Japan als opkomende macht. En zo zegt zijn vooruitstrevende lerares Nederlands tegen hem (over zijn toekomstige schoonmoeder): “Als er duizend Inlanders waren zoals zij, dan zou Nederlands-Indië, dit Nederlands-Indië, wel eens kunnen opdoeken.”. Ik hoor Couperus, die in 1900 schreef: “Maar als waarlijk…een opstand uitbreekt!”. En ik hoor ook al hoe Hans straks een citaat uit Aarde der mensen leest.