'Ik wil gelezen worden'

3 maart 2020

Ik was het niet van plan, maar ik ontkom er niet aan: Multatuli. Het is 200 jaar na de geboortedag (2 maart 1820) van schrijver Eduard Douwes Dekker, alias Multatuli en aan alle kanten kom ik de man tegen. Arnon Grunberg houdt een rede bij de opening van het Multatuli-jaar; het tv-programma Mondo neemt het als aanleiding voor een beschouwing over ‘tempo doeloe’; op de Vrije Universiteit in Amsterdam wordt op deze dag de Multatuli-leerstoel ingesteld. Iets te laat en nog druipend van de regen hoor ik hoogleraar Jacqueline Bel zeggen dat Pramoedya Ananta Toer de roman Max Havelaar zag als ‘het boek dat het kolonialisme vermoordde’. Nu moet ik er toch wat over schrijven, denk ik.

Het is niet alleen het kolonialisme. Nog nooit heb ik zoveel hoogleraren in toga bij elkaar gezien. Ze staan na afloop van de oratie keurig in de rij om Bel te feliciteren. ‘Het zijn er wel 50’ zegt een man naast me. De mevrouw die met de bitterballen rondgaat zegt: ‘Neem er vooral een, ze zullen snel op zijn. Er was ons verteld dat er zo’n 70 mensen zouden komen, dit is het dubbele of nog meer.’ Multatuli is populair, in ieder geval bij de intellectuele elite, want zo mag je de aanwezigen wel benoemen. Daar is wat mij betreft niks mis mee, maar of Multatuli werkelijk geschikt is om het leesplezier bij jongeren te bevorderen, zoals Bel graag wil, dat betwijfel ik. Hoe vaak ze tijdens haar verhaal ook zijn motto ‘Ik wil gelezen worden’ aanhaalt.

Ik moet zelf Max Havelaar op de middelbare school hebben gelezen. Op z’n minst het daarin voorkomende verhaal van de twee geliefden Saidjah en Adinda. Ik kan me er niets van herinneren, blijkbaar werd ik er niet door gegrepen. In mijn boekenkast staat een heruitgave van Max Havelaar, uit 2010. Verschenen ter gelegenheid van de 150ste verjaardag van het boek, dat als enige naast de Bijbel in de Canon van de Nederlandse Geschiedenis staat. Deze in ‘modern Nederlands’ omgezette versie heb ik ook al niet gelezen. En toch. Als Bel in haar oratie een zin uit het verhaal van Saidjah en Adinda aanhaalt, ben ik vol bewondering. Saidjah komt terug in ‘een dorp dat pas veroverd was door het Nederlandse leger, en dus in brand stond.’ Geschreven in 1860. Bel vertoond er een foto bij van het niet lang geleden verschenen boek van Rémy Limpach, De brandende kampongs van generaal Spoor. Over de periode 1945-1950. Tradities die maar niet willen verdwijnen.

Misschien moet Max Havelaar voor jongeren wel bestaan uit fragmenten die een verbinding met de actualiteit aankunnen. Bij een vorige geschiedenisserie, De IJzeren Eeuw, heb ik ook Multatuli erbij gehaald. Niet Max Havelaar, wel zijn open brief aan koning Willem III. Met daarin een pleidooi om het volk van Atjeh niet te onderwerpen. Zij waren ooit, begin 17de eeuw, een van de eersten die de onafhankelijke staat der Nederlanden erkende. Dus het was zeer ongepast om dit volk hun vrijheid af te nemen. Nu is er een nieuwe serie, met een mooie zoekopdracht: leerzame quotes van Multatuli.

Het lukt sneller dan ik verwacht. Bij het zoeken naar de brief aan Willem III, kom ik in mijn kast Vloekzang tegen. Een gedicht geschreven door Sicco Roorda Van Eysinga, maar door Multatuli opgenomen in de 4de druk van Max Havelaar. Naar eigen zeggen om aan te tonen dat hij niet de enige is die waarschuwt voor de gevolgen van het kolonialisme. Zelf heb ik bij Vloekzang de aantekening gezet: ‘je ziet de bersiap voor je ogen gebeuren’. De bersiap is de chaotische periode na de Tweede Wereldoorlog, toen iedereen die verbonden was met het oude koloniale gezag door revolutionaire jongeren vermoord kon worden. Zoals Roorda van Eysinga het 85 jaar eerder voorzag: vernedering zaait haat. Lees de Vloekzang hier en huiver.