‘Voor de rechtgeaarde Hollander, die zijn kleine landje en zijn taal lief heeft, is het een heerlijke gedachte, ’t vooruitzicht te hebben dat binnen niet al te veel jaren 50 miljoen Indiërs Nederlands zullen spreken en schrijven.’ Het is 1913 als Th.J.A. Hilgers, onderwijzer aan de E.L.S. de Europese Lagere School, zijn toekomstdroom aan het papier toevertrouwt. Hilgers zet zich aan het begin van de 20ste eeuw actief in voor het op grotere schaal verspreiden van het Nederlands in Nederlands-Indië. In 1900 wordt die taal in de kolonie door zo’n 36.000 mensen thuis gesproken. Er gaan een kleine 3.000 niet-Europese kinderen naar een lagere school waar Nederlands de voertaal is. Dit alles op een bevolking van naar schatting 35 miljoen mensen. Hilgers beseft dat er nog veel werk valt te verrichten.
Het 'Indische' leesplankje
Het Nederlands-Indische gouvernement ziet weinig heil in het gebruik van het Nederlands als voertaal voor alle bewoners van de kolonie. Er heerst een ‘kruideniersmentaliteit’ oordeelt de Indonesische taalkundige Takdir Alisjahbana later. Lang bestaat de vrees dat Indonesiërs die het Nederlands beheersen zich de gelijke gaan voelen van de Nederlanders. Alleen kinderen van de Indonesische adel, de elite waarmee het gouvernement samenwerkt, worden toegelaten op Europese scholen. Door de ethische politiek, die vanaf 1900 voorziet in de ‘verheffing van de inlander’, worden de toelatingseisen van de Europese scholen versoepelt. Het aantal Indonesiërs dat de Nederlandse taal beheerst neemt flink toe. Maar gelijkwaardig worden ze daarmee niet. Hun woede is groot, ik schreef daar eerder over (zie hier).
De Europese Lagere School in Gresik (Java) rond 1900
De droom van onderwijzer Hilgers kom ik tegen in het boek Weg tot het Westen – het Nederlands voor Indië, 1600-1950, van Kees Groeneboer (hier te lezen). Het blijft een mooie fantasie: het Nederlands als een van de wereldtalen. Naast Engels en Spaans bijvoorbeeld. Maar het heeft er nooit ingezeten en dat komt vooral omdat Nederlandse bestuurders al vanaf de VOC-tijd weinig zagen in het stimuleren van het Nederlands als voertaal. Discussie is er wel, dat laat het boek van Groeneboer goed zien. Ook bij Indonesiërs. De archipel kent tientallen talen, dus het is belangrijk om één overkoepelende taal te hebben. Sommigen, zoals dr. Tjipto Mangoenkoesoemo, zien het Nederlands als beste optie. Die taal biedt toegang tot westerse kennis is de gedachte. Anderen kiezen voor het Maleis. Dat is al in gebruik en past beter bij de van Nederland onafhankelijke natie die veel Indonesiërs gaan nastreven. De latere president Soekarno hoort bij deze groep. Al laat hij in een biografie van 1967 noteren: ‘Zelfs nu vloek ik nog automatisch in het Nederlands. Als ik tot God bidt, doe ik dat in het Nederlands.’
Interessant zijn de varianten van het Nederlands die in de kolonie voorkomen. Groeneboer noemt het Tangsi-Maleis dat door KNIL-soldaten in de kazerne wordt gesproken. En er is het Petjo, een ‘mengtaal’ gebaseerd op de structuur van het Maleis, met veel Nederlandse woorden. Petjo dateert uit de VOC tijd. In de 20ste eeuw wordt het vooral gezien als ‘straatjongenstaal’, als je dat spreekt sta je niet heel hoog op de maatschappelijke ladder. Bo Keller, de KNIL-veteraan die we voor de serie filmden (zie hier), groeit op met Petjo. Af en toe gebruikt hij dat in ons gesprek en grapt dan dat wij het vast niet kunnen volgen. Groeneboer citeert in zijn boek dialogen die auteur Tjalie Robinson vastlegde. Robinson groeit ook op met Petjo en heeft moeite met het Nederlands: ‘Je leven op school ging langs paden vol voetangels en klemmen of door complete mijnenvelden. Vallen, viel, gevallen was goed, maar bakken, biek, gebakken fout. En toch was je ook weer voor je examen gebakt en niet gebakken. Er waren zinnen als “hij zou geslagen worden als…” waar je hersens en tong van koesoet raakten, want normaal zei je: “Als niet, di gampar!” Klaar. Soedah.’
Petjo is een taal die nu bijna is uitgestorven. Er is weinig van vastgelegd. Aan Hans Goedkoop vraag ik of zijn grootvader Petjo verstond. Hans weet het niet. Als KNIL-officier beheerste kolonel Van Langen ongetwijfeld het Maleis. Wellicht ook Javaans, zo heeft Hans ooit begrepen. Hans hoort in gedachten de rollende rrrr in het Nederlands van zijn opa, en zeker ook van zijn oma. Onderdeel van de koloniale erfenis. Maleis heeft Hans nooit gehoord, niet bij zijn grootouders en niet bij zijn moeder. Die vertelde dat tijdens haar jeugd in Indië het Maleis taboe was in huize Van Langen. Daar heerste het Nederlands. De baboe, het kindermeisje, mocht niet in het Maleis tegen haar praten. Zijn moeder had wel een feilloos taalgevoel. Ze kon Hans bij het horen van een stem zo vertellen of die een Indische achtergrond herbergde. En toen ze in de jaren ’90 een keer op bezoek was in Indonesië, kwam het Maleis dat ze in haar jeugd om zich heen hoorde als vanzelf terug.
Verbreiding van Nederlandse Taal en Cultuur?
Ik kan me dat nauwelijks voorstellen. De VOC was tot aan het einde (1795?) erop gericht handel te drijven, dus van zo'n bedrijf was niks cultureels te verwachten.
De 19de eeuw was Nederlands-Indie voornamelijk gericht op oorlog voeren (Java-oorlog tot aan de oorlog in Atjeh). In de 20ste Eeuw kwam de zgn Ethische politiek op gang, waarbij de intentie was de inlandse/inheemse bevolking te verheffen. In de 40 jaren tot aan de Japanse bezetting werd nauwelijks 2=twee % van de inheemse bevolking gealfabetiseerd, die kreeg één en andere vorm van onderwijs. Vergelijk ik dat met andere koloniale machten zoals Groot-Brittanie (8%) dan was het wel heel erg mager. Op een bevolking van meer dan 50 miljoen gingen vòòr de oorlog iets meer dan 230 Indonesiers in Nederland een academische opleiding volgen. Dan mag toch niet gesproken worden van Nederlands cultuurimperialisme.
In 1969 was ik in Bali, vlakbij een receptie van het Indonesische Ministerie van Buitenlandse zaken voor een Thaise delegatie. Ik hoorde dat veel Indonesische ambtenaren onder elkaar nog Nederlands spraken. Nu worden in Nederlandse universiteiten bijna alle onderwerpen in het Engels gedoceerd, en waren er in 2020 slechts 200 (!) eerste jaars studenten Nederlands - veel te weinig om om de benodigde aantallen leraren Nederlands te leveren.
Zeer invoelbaar. In mijn vroegste jeugd (nog "Nederlandse' tijd 1935-1942) groeide ik thuis op met het Nederlands van mijn vader, dat ook op de Europese Kleuter - en Lagere School werd gesproken. Maar, wij kregen terzelfder tijd wel les in Sundanees, de taal van mijn moeder. Mijn (Ned.)vader vond dat mijn zuster en ik die ook moesten spreken. Daarna, 1942-1947 ; toen wij kinderen bij mijn Indonesische oma woonden (vader geinterneerd, moeder gestorven) tijdens de Japanse bezetting en wat wij Indonesiers de 'tijd vd Revolutie' noemen spraken we Sundanees en leerden we op school Indonesisch.