Twee staatsmannen

8 december 2020

Een vooroorlogs debat over de staatsinrichting van de kolonie: taaie kost. Maar ik vind het ook fascinerend dat er al zo vroeg in de twintigste eeuw over wordt gesproken. Het begint in 1918, maar ik kies hier voor een wat later moment: ‘Wat in Indië niet deugt, is het systeem zelf, het stelsel dat men ruim tien jaar geleden ontwierp om te geraken tot de geleidelijke ontvoogding van dit deel van het Rijk.’ Aldus Hendrik Colijn, die dit schrijft aan boord van de ss Indrapoera. Het is juni 1928 en hij keert terug van een reis van drie maanden door de kolonie, waar hij al 13 jaar niet meer is geweest. En, zo schrijft hij: ‘De oriënteering in Indische toestanden valt, na langdurige afwezigheid, aanvankelijk niet mee. Het lijkt, alsof de draad, die het heden aan het verleden verbindt ergens afgeknapt is. Bijna alles schijnt verandert te zijn.’

Colijn verwerkt zijn ervaringen in het boek Koloniale vraagstukken van heden en morgen. Hij is op dat moment een gerespecteerd man: leider van de ARP (de Anti-Revolutionnaire Partij), lid van zowel de Tweede als de Eerste Kamer geweest, diverse ministerposten bekleed. Toch begon hij zijn loopbaan niet als politicus, maar als KNIL-militair. Als officier was hij betrokken bij diverse expedities, onder meer op Lombok en in Atjeh. Vervolgens werkte hij nog een aantal jaren in Indië voor de BPM, de Bataafse Petroleum Maatschappij (de voorloper van Shell). Gepokt en gemazzeld in de kolonie, kan je zeggen. Vanaf 1933 is hij naast minister-president dan ook tegelijkertijd minister van Koloniën. Zijn opvatting op dat beleidsterrein is duidelijk: het Nederlandse gezag moet ‘in Indië even hecht gevestigd zijn als de Mont Blanc in de Alpen rust.’

Interessant in Koloniale vraagstukken is te lezen wat Colijn vindt van de Indonesische nationalisten, die op het moment van zijn reis volop actief zijn: ‘Het is de tragiek van elke oprechte koloniale politiek, dat zij de krachten, die zich tegen den kolonialen voogd keeren, òf zelf in het leven roept òf althans tot klaarder bewustzijn brengt.’ Dan is de volgende stap samenwerking met die krachten, zou je denken. Maar dat niet de logica van Colijn: ‘…het tempo van de vooruitgang moet door ons, als voogd, bepaald worden.’

Colijn verwijst enkele keren naar ‘de welbekende Mohammad Hatta’. Hatta is de voorzitter van de vereniging van Indonesische studenten in Nederland, de PI (Perhimpoenan Indonesia) en studeert sinds 1921 aan de Handelshogeschool in Rotterdam (nu de Erasmus Universiteit). Colijn ziet in hem het brein achter de ‘revolutionair-gezinde nationalistische beweging’ in de kolonie. Daarmee is voor de voorman van een letterlijk antirevolutionaire partij het oordeel geveld. Hij meent dat elke actie van aan de PI verwante bewegingen in Indië de kop moet worden ingedrukt. De ethische politiek, sinds 1900 een richtsnoer voor het koloniale beleid en toch al op z’n retour, heeft definitief afgedaan.

Leden van de PI, achteraan in het midden Hatta

In het najaar van 1928 schrijft Mohammed Hatta een vlijmscherpe recensie van Colijn’s werk. Het uitgangspunt van dat boek is volgens Hatta: ‘Hoe, in verband met de ontwaking van het nationaal bewustzijn, de handhaving van het Nederlandse gezag in Indonesië het best te garanderen.’ Dat gaat regelrecht in tegen Hatta’s overtuiging. In maart van dat jaar heeft hij voor de rechtbank in Rotterdam verklaard ‘dat de Nederlandse overheersing in Indonesië ten einde loopt, staat voor mij vast.’ Hatta zit dan al 5 ½ maand in de cel, opgepakt voor ‘opzettelijke opruiing tot gewelddadig optreden’. Na zijn pleidooi spreekt de rechtbank hem en zijn medestudenten vrij.

Koloniale vraagstukken draait om staatkundige hervormingen. Zie het openingscitaat: het tien jaar eerder bedachte systeem, en dan met name de Volksraad als vertegenwoordigend instituut, deugt niet. Colijn ziet meer heil in aparte besturen, voor Java, voor Sumatra, en eentje voor de oostelijke eilanden. Hatta’s commentaar: ‘Colijns constructie van verdeel-en-heers systeem is vernuftig uitgedacht, maar lijdt aan innerlijke zwakte, is voos. Principieel gaat het om de totstandkoming te beletten van één Indonesisch-nationale wil, die de positie van het Nederlands gezag en dus ook die der Westerse ondernemingen in Indonesië bedreigt.’

Nederlands plan uit 1918 voor een federatie

Het is verrassend dat er al voor de oorlog discussie is over een nieuwe staatsvorm voor de kolonie. Het laat ook zien dat de naoorlogse plannen van Nederland voor een federaal bestel op lange termijn weinig kans van slagen hebben. Hoe het die plannen vergaat, valt te lezen in een proefschrift dat onlangs uitkwam, Naar een Federaal Indonesië, van Tjalling Bouma. Hij zette uitspraken van Colijn en Hatta naast elkaar in één alinea en wekte zo mijn nieuwsgierigheid naar de geschriften van beide heren op dit terrein. Colijn overlijdt in 1944 en maakt Hatta als staatsman niet meer mee. Ontmoet hebben de heren elkaar nooit. Een vruchtbare discussie had het vermoedelijk ook niet opgeleverd.

  1. Interessant om te lezen. Ja Colijn behartigde vooral zijn eigen financiele belangen en die van Nederland. Dus niet de belangen van Indonesie en de Indonesische bevolking. Korte termijn politiek die op termijn niet houdbaar is, zoals gebleken.

    8 december 2020 15:38 fons turien
  2. ik wilde iets over de nsb kwijt,maar gerda heeft geen mailadnres?jullie interviewden onlangs mijn partner, pramono sutikno, wat hij leuk vond om te doen.

    8 december 2020 15:30 tessel
  3. Voor mij extra interessant is het feit, dat mijn vader, B.Roep, lid vd Volksraad sedert deszelfs aanvang pleitte voor de beginselen vd 'Ethische Politiek'. Toen ik in Nederland kwam (1949) en ook daarvoor, in Makassar, 'debatteerde' ik dikwijls met hem over het recht op onafhankelijkheid vh land. Zijn antwoord was altijd: dat heeft tijd nodig, Indonesie is er nog niet rijp voor.' 'Hoelang moet dat duren' vroeg ik dan. 'Zo'n 75 a 100 jaar' was zijn antwoord. Onverteerbaar voor mij..

    8 december 2020 14:49 Anna Djajasoebrata